Inbraak

Als je midden in de stad opgroeit boven een schoenenzaak, tussen een Hema en een juwelier in, is de kans behoorlijk groot dat je regelmatig met inbraak te maken krijgt. Je groeit er mee op als het ware. De heftigste inbraak ooit was toen ik een jaar of acht was. Mijn grote zus sliep in het het achterhuis en had lichten van zaklampen op het platte dak gezien. Ze spoedde zich zo snel als ze kon naar het andere deel van het huis om mijn ouders te waarschuwen. De politie werd gebeld en jongste broer en ik werden uit bed gehaald. De deur tussen het voor en achterhuis werd afgesloten. Het was afwachten. Op zeker moment werd er op de tussendeur geklopt, mijn vader riep verschrikt: ‘Daar zijn ze!’, doelend op de inbrekers (alsof die netjes aan zouden kloppen) en ik dook onder een stoel. Het bleek mijn oudste broer te zijn die we vergeten waren uit bed te halen… Even later arriveerde de politie, waaronder een hele lange kordate agente, die op ons binnenplaatsje de inbrekers gebood van het dak af te komen. De onverlaten werden opgepakt. Hun tassen lagen op het binnenplaatsje en ik weet nog dat ik me verbaasde dat ze zelf gesmeerde boterhammen mee hadden genomen. Ik mocht gaan kijken naar de heren, maar durfde niet. Misschien dat ze wel netjes hun bammetjes meenamen in boterhamzakjes, maar ze zouden er ongetwijfeld uitzien als hele enge boeven. Ze hadden me net de schrik van mijn leven bezorgd en uit angst had ik een knoopje van mijn pyjama doorgebeten. Ze hoefden van mij niet op mijn netvlies, dank je de koekoek.

De jaren gingen voorbij en zeker mijn moeder heeft er voor gezorgd dat er menig geveltoerist bij de kraag werd gevat. Soms hing ze uit het raam om de agenten de weg te wijzen en als ze de politie belde, vereiste het bij tijd en wijle wat doorzettingsvermogen om het blauw van de straat op de juiste plek te krijgen. Ik kon alles meeluisteren vanuit mijn bedje en het was er op wachten dat mijn moeder bij de derde keer uitleggen waar ze zijn moesten, tegen de dienstdoende diender riep: ‘Joh lul!’ als ie het dan nog niet had gesnapt. Het moet gezegd, wij zijn niet opgevoed met een rotsvast vertrouwen in het politieapparaat.

Met het ouder worden en verhuizen, kwam en ging de angst voor inbrekers. Het lag er maar aan waar we woonden. In het buitenland woonden we vaak in appartementen met een bewaker beneden. Dus waande je je veilig. Dat dan achteraf bleek dat de bewaker zelf als je niet thuis was met een loper je huis binnenkwam en geld jatte uit je nachtkastje, daar hebben we het verder niet over. Hij zal het wel nodig hebben gehad.
Terug in Nederland in het familiehuis op het platteland van Overloon kon ik de slaap nooit vatten als ik alleen was op de begane grond. Het idee dat niemand je zou kunnen horen als er wat zou gebeuren hielp niet mee. Maar het lag grotendeels aan de begane grond, begane grond is bij mij synoniem aan ‘onveilig’. Totdat er brand uitbreekt natuurlijk, maar ook dat is een te vermijden onderwerp.

Boven in de toren voel ik me senang wat het inbrekers betreft. Er kan in ieder geval al niemand binnenkomen door het raam of via het dak. Verder moet je wel echt een rare kronkel hebben wil je bij ons boven iets gaan stelen. Dat er genoeg mensen rond lopen met een steekje los, vergeten we voor de gemoedsrust maar even.

Edoch is gebleken dat de tuin een makkelijk doelwit is in de ogen van kwaadwillende mensen. Één keer heb ik wat schorriemorrie kunnen betrappen op klaarlichte dag en bleek maar weer hoeveel ik op mijn moeder lijk. Ik word niet zo snel kwaad, maar als ik het ben is het verre van grappig. En het gebeurt gegarandeerd als je iets van mij afpakt of tegen me liegt en als beiden dingen voorbijkomen, dan worden de rapen heel snel gaar. De politie achteraf nog gebeld, maar het algemene nummer duurde me te lang, mèh.

Laatst was het weer raak, maar nu had ik het niet door. Dat de insluipers niet echt intelligent waren bleek wel aan de knullige manier waarop ze de tuin in en uit waren gekomen. Het leek alsof ze her en der ook nog gestruikeld waren, ik hoop het maar. Een koperen dakje, nog van de van de vorige bewoners was het doelwit. Toch maar aangifte gaan doen. Op het fietsje naar de politie. De dame achter het loket vraagt of ik het niet eerst online heb geprobeerd. ‘Jawel, maar dat kan niet als de inbrekers wat hebben achtergelaten en dat hebben ze, namelijk een zaag.’ Ze is niet op de hoogte van deze regel, jammer, ze moet aan het werk. De computer is traag en de agente is kippig, dat zijn haar woorden, niet de mijne. Het kost allereerst al heel veel tijd om te bedenken hoe we het object gaan noemen. Vervolgens moet ik mijn telefoonnummer opgeven. Ik zeg erbij dat ik de volgende dag op vakantie ga. ‘Oh’, zegt ze, ‘heb maar niet de illusie dat we je gaan bellen dat we de daders gevonden hebben.’ ‘Ach vrouwke,’denk ik bij mezelf, ‘je moest eens weten, die illusie was echt in geen velden of wegen te bekennen, maar eerlijk dat je er zelf al mee komt.’

 

Oordeel

Mijn schoonzusje had kaartjes gekocht om een opname van ‘De Wereld draait door’ bij te wonen. Ze dacht me daar een plezier mee te doen, omdat het programma voor mij een soort lifeline was in het buitenland. Ik keek geen nieuws, maar was, als we op verlof kwamen naar Nederland, buitengewoon op de hoogte van hoe het allemaal gereild en gezeild had in de lage landen en omstreken, door mijn toentertijd favoriete programma.

Nu wil ik niet graag met mijn kop op tv, door een best ernstige vorm van ‘De -Tv- draait- door- angst’, dus ik stond wat ambivalent tegenover de uitnodiging om mee te gaan. Zal je net zien dat ik in slaap tuimel, per ongeluk schreeuw omdat ik daar ineens zin in heb of iets anders uitzinnigs doe. En dat dat dan breed uitgemeten wordt en iedereen keihard moet lachen als ze me zien en zeggen: ‘Hé, was jij niet bij de Tv draait door toen je bij de Wereld draait door was en je ineens je shirt over je hoofd deed? Hahahaha hilarisch!’ Echter oh wonder, mochten we op het balkon zitten, ik wist niet eens dat er een balkon was. De tafelheer was Fresku, een Eindhovense rapper die ik zeer kan waarderen, dus dat was mooi. Dan waren er nog wat figuren waar ik ook wel een oordeel over had, hetzij positief, hetzij negatief. Maar daarboven op het balkon, kijkend naar die mensjes die daar in een aanmerkelijk kleinere studio dan je gedacht had, hun ding aan het doen waren, dwaalden mijn hersenen af naar vroeger. Vroeger, toen ik nog elke zondag twee keer naar de kerk ging. Mijn vader was organist, dus soms mocht ik dan boven zitten bij het orgel. Dat was dan een geluk bij een ongeluk. Lekker de hele dienst kijken naar de hoofden van mensen, ik vond dat wel prettig. Als we thuiskwamen en er koffie en gebak was, liet papa weten wie er allemaal wel en niet de kerk hadden bezocht. En vooral wie er niet waren was belangrijk, zeker als ze er de vorige week ook niet waren geweest. Daar werd wel wat van gevonden. En zo was de zondag.

Op doordeweekse dagen en vooral de donderdagavond en af en toe de zaterdag bekeken we de boel bij ons thuis ook graag van boven. We woonden boven een winkel in dé winkelstraat van Leiden. Het waren tijden zonder koopzondagen en internet bestond nog niet. Dus er kwam nogal wat voorbij aan volk. Jongste broer wilde nog weleens stemmetjes doen, voor aangewezen figuren in het winkelend publiek. Een soort ´animal crackers´ maar dan voor mensen. Het was fantastisch vermaak. En in de zomer klommen we het Hema-dak naast ons op, om waterballonnen naar beneden te gooien. Zonder onderscheid des persoons overigens!

Terug naar de studio. Van bovenaf zijn al die bekende mannetjes aan tafel ook maar gewone mensen. Kijk Giel Beelen zenuwachtig doen met z´n voetje onder de tafel, je zou h´m bijna een bemoedigend schouderklopje geven. En dan Frenk van der Linden die bijna moet huilen, ach knul toch, het komt allemaal wel goed. En Fresku en Matthijs allemaal toegankelijke gasten. Van bovenaf kijken maakt juist milder. Het geeft een ‘we zijn allemaal oké en gelijk gevoel’.

Wat oordelen we toch veel, de hele dag door. ‘Mooi, knap, lelijk, dom, dun, dik, slim, sloeber, rijke stinkerd, wit, zwart, import, rasechte Bommelaardse zeikerd.’ Menneke, menneke, we kunnen er wat van. Ik snap nu wel waarom ik graag zo hoog woon. Het geeft een overzichtelijk gevoel en wat al die floeperds beneden doen en vinden, dat doet er niet zo toe. Niet oordelen, maar verwonderen. En me verwonderen, dat doe ik graag.

Leuk

Leuke dingen doen, we grossieren erin in Nederland. Om nog naar maar eens even ons Zuid-Amerikaanse avontuur aan te zwengelen: daar ging dat heel anders. In Argentinië kwam men in het weekend samen met familie om een enorme berg vlees naar binnen te werken en in Brazilië ging men met de hele bups en een koelbox vol met bier naar het strand, zitten en niks doen. Als je iets anders wilde doen, moest je zo’n eind rijden dat de lust je al bij voorbaat verging. Even gechargeerd natuurlijk en schromelijk gegeneraliseerd.

In Nederland doet men leuke dingen. De festivals poppen als paddenstoelen uit de grond, musea te over, verenigingen die dingen organiseren, je kan het zo gek niet bedenken, als je ergens interesse in hebt, kan je die interesse ergens voeden. En dat alles op een afstand die makkelijk te doen is, vaak gewoon een paar kilometer verderop. De enige obstakels zijn soms dat je niet kan, omdat je uitgenodigd ben op een ‘zitten in een kring verjaardag’ , je je kinderen zo nodig moet brengen of halen naar de sportvereniging of je moet klussen aan je huis. Wat een luxe leven eigenlijk.

Het torenmannetje en ik zitten met enige regelmaat te bomen over wat er allemaal mogelijk is bij onze watertoren. Een theetuin is een veel gehoorde optie en ook al wel gedaan door onze voorgangers. De tafeltjes en stoeltjes heb ik al en het is een ideale plek. Er komen dan wel wat vragen naar boven als: ‘Moet je dan elke zondag open of begin je gewoon wanneer je zin hebt?’ Heel in het begin zei een voorbijgangster en inmiddels goeie kennis: ‘ Houd er wel rekening mee, het is hier geen Zuid-Frankrijk’. Daar was geen woord van gelogen. Als het dan wel een keertje warm en zonnig weer is, dan is het vaak muisstil op de Stadsdijk en zit iedereen met z’n gat bij een zwemplas of in zijn eigen opblaasbadje. Of toch op een ‘zitten in een kringverjaardag’ waar je onmogelijk onderuit kwam.
En als wij dan zelf geen sociale verplichtingen hebben en echt een dagje vrij, meine gute blijf dan alstublieft weg uit ons paradijs, ik wil er zelf nog zo graag van genieten. ‘Mijn, mijn, mijn! ‘ klinkt het dan in mijn hoofd. ‘k wil het best delen met familie en vrienden, graag zelfs, maar niet met volslagen vreemden, nog niet.

Maar wat als we daar wel klaar voor zijn. We zijn een culturele bestemming. Wat verstaat men daar precies onder eigenlijk? Remko deed er onderzoek naar en stuitte op een interessant artikel. Onder de bestemming cultuur en ontspanning vallen de volgende gebruiksdoelen:

atelier
attractiepark
bioscoop
bordeel
bowlingbaan
casino
creativiteitscentrum
dansschool
dierentuin
evenemententerrein
kinderboerderij
museum
muziekschool
muziektheater
raamprostitutie
sauna
speeltuin
theater
welness

Heel divers in ieder geval, ik kan niet anders zeggen. Een aantal dingen kunnen we gelijk doorstrepen, terwijl de locatie er zich misschien wel prima voor leent. Maar die zaken vallen waarschijnlijk meer onder de noemer ‘ontspanning’ dan cultuur. Al zijn de meningen daar wellicht over verdeelt. Wat alle gebruiksdoelen gemeen hebben is dat ze tot de verbeelding spreken. Bij de regelmatige kampvuren die we maken in de tuin schieten de ideeën alle kanten op:

‘Met een kabelbaantje naar beneden (gelijk een nooduitgang) om terecht te komen in een klein kinderboerderijtje op het stukje dijk grenzend aan ons ‘landgoedje’. Met waterfietsen in de vorm van zwanen en voor mijn part in de vorm van aalscholvers ( is weer eens wat anders) over het water van de uitwaarden peddelen. Och Remko, moeten wij geen Yurt?’
‘ Mèh, een Yurt, da’s toch meer voor mensen die in hun bijzondere trui, kerstfeest willen vieren.’
‘Daar heb je een punt ja, maar als we dan een marktkraampje erbij hebben, waar we bijzondere truien verkopen?’ ‘ Eigenlijk zijn Yurts niet mooi.’ ‘ Van binnen wel, maar van buiten niet nee, ook dat klopt.’

Hutten, tenten, huizen…in mijn koppie heeft er al vanalles gestaan. Misschien wil ik wel helemaal geen leuke dingen doen. Ik wil geloof ik gewoon een atelier. En heel af en toe evenemententerrein zijn, met soms een toneelvoorstelling, muziektheater of buitenbioscoop. Gewoon voor af en toe. Geen welness, maar wel een hottub, voor eigen gebruik. En een koelbox vol met bier en niks doen.

Voordelig

Voordat we de toren gingen kopen hadden we een lijstje gemaakt met potentiële voor- en nadelen. Het aantal nadelen was aanmerkelijk groter dan het aantal voordelen, maar zoals u weet zijn we toch tot de koop overgegaan. Wat er precies op dat lijstje stond zou ik nu niet meer kunnen zeggen. Maar ergens weet ik dat het niet overeenkwam met de daadwerkelijke voor-en nadelen.

Al vrij in het begin stuitte ik op één van de nadelen. Ik was aan het schoonmaken, stofzuigen, kuisen, hoe je het ook wil noemen. Op de derde verdieping…onze luxueuze inloopkast, had ik een emmer sop staan. Deze schopte ik per ongeluk om. Heel de emmer ledigde zich in een ommezien over de vloer. Over de vloer, nee door de vloer. Onze vloeren zijn niet overal dicht. Het water liep in rap tempo langs de zijkanten van de binnenkant van de toren naar de tweede verdieping, langs de eerste verdieping, en dan nog zes meter te gaan naar de begane grond, alwaar het in een stekkerdoos terecht kwam en er voor zorgde dat er kortsluiting ontstond. Het eerste wat ik deed was de watertorenheer bellen en heel hard roepen: ‘In welk ander huis gebeurt dit, zeg het me, gloeiende, gloeiende?!’

‘Veel trappen lopen’ wordt vaak als een nadeel genoemd. Maar wij ervaren dat anders en met ‘wij’ bedoel ik Remko en ik. Nichtje Tila lijkt er wel zeer uitgekiend in te zijn om zo min mogelijk heen en weer te gaan, maar echtgenoot en ik malen er niet zoveel om. Natuurlijk kijken we elkaar weleens aan als we iets vergeten zijn, van ‘Ach, ga jij even?’, maar het is wat het is en een groot deel schuilt in acceptatie. En steeds blijven denken: ‘Dit houdt me zo enorm fit, terwijl ik niet naar de sportschool hoef, wat een feest.’ Maar er zijn helaas momenten dat het wel poepig is. Als je de trein moet halen of op weg bent naar je werk en je mooi op tijd vertrekt, maar dat het niet ter zake doet, omdat je halverwege de Stadsdijk ineens denkt: ’Heb ik het koffiezetapparaat boven nu uitgezet?’ Een gedachte waarvan je weet dat ie je de hele dag gaat achtervolgen als je geen actie onderneemt. En dan in sneltreinvaart weer terug, de hele toren door om er boven achter te komen dat je ’m inderdaad had uitgezet, wederom naar beneden en helemaal kapot en bezweet arriveren op station of werk. Superleuk.

In de toren zijn we ons nog een stuk bewuster van de seizoenen dan menigeen denk ik. Ook dat heeft zijn voor- en nadelen. Natuurlijk zat ik enorm uit te kijken naar de lente, met ongeveer dezelfde intensiteit waarmee ik opkeek tegen de winter. De winter was een uitdaging, zeker omdat ik ‘m bijna in zijn geheel moest doorkomen zonder de watertorenheer. Elke dag was het weer een gehannes om het een beetje warm te krijgen. Maar ook dat gehannes had wel z’n charme, je moet er de lol van inzien, anders ben je verloren. Als een Floortje Dessing voelde ik me, aan het einde van de wereld. Hout halen, zo’n vier keer per dag een mand vol naar boven sjouwen. Daag me niet uit voor een potje armdrukken dan, want ik win het! Vervolgens een fijn vuurtje maken, steeds kijken hoe warm het is op de thermometer om bij elke graad hoger, weer een beetje trotser te zijn. En ik ben niet ziek geweest. Deed ik anders met enige regelmaat mee met de griep, in de toren word je gehard. Teveel comfort is niet goed voor je blijkbaar.

Op een avond begon het te sneeuwen, steeds harder, steeds meer. Ik zat de blues te luisteren en aan de wijn. Een dik pak werd het, magisch. Om half twee ’s nachts waagde ik het nog om een stapje buiten te zetten, de dijk op, een wit feeëriek landschap. Waanzinnig mooi. En zo was het ook in één van de eerste maanden in de toren, toen het ook aan het sneeuwen was. Ik stond boven en voelde me nog net geen tovenaar. Hoe de witte vlokken langs de ramen draaiden. Kou, wat maakt het eigenlijk uit?

En als de lente zich uiteindelijk mondjesmaat aandient kijk je de knoppen bijna de kastanjeboom uit. Echter voordat je het weet is het allemaal groen, vetgroen. Als het heel hard regent, heb ik het gevoel alsof ik in de tropen zit in Brazilië, in één of andere boomhut. Ergerde ik me vroeger eraan als mijn moeder als het plensde zei: ‘Het is goed voor het land!’ Denk ik nu: ’Inderdaad, kom maar door!’

In de zomer wordt het warm boven, heel warm. Maar het deert niet want we zijn bijna alleen maar buiten. Als het echt heel heet is, is het goed toeven in de tuin, zo schaduwrijk als ie is. In de hangmat liggen, een beetje mijmeren en kijken naar de toren. Wat een bizar ding is het toch. Het leven is vreemd en ik zie een hoop nadelen, want zo zit ik in elkaar, dat wil ik u best verklappen. Maar mijn hemel, deze toren met al zijn nadelen heeft toch wel een hele hoop voordelen. En laat de herfst nog maar even op zich wachten alstublieft.

Vakantie

We gingen op vakantie, ik was er aan toe. De watertorenheer en ik waren er eerst achter gekomen dat wanneer de één vakantie had, de ander dat niet had. Daar werd de watertorenvrouwe kriegelig van. Je mag het ‘kriegelig’ noemen, maar ook ‘pislink’, dat strookt waarschijnlijk meer met de waarheid. Soms is het goed om een beetje boos te worden en gedaan te krijgen wat je wil. En dus konden en gingen we een weekje weg. Naar Spanje, ‘glamping’. Ik had bedacht dat het niet te luxe moest zijn, want je moet ook weer blij zijn als je thuiskomt. En het was in een ronde tent, zodat we geen problemen zouden krijgen met hoeken. Een tent die ik graag ook bij ons in de tuin zou willen hebben, als logeerplek, of voor als het te warm is boven in ons ‘zolderkamertje’. Zodoende konden we kijken of het echt wat voor ons was.

We hadden in ieder geval een prachtweek, het was zoals een vakantie hoort te zijn. Veel chillen, lezen, zwemmen, wat stadjes bezocht, lekker gegeten, meren gezien en strand. Echt een vakantiegevoel. En dat gevoel heb ik niet altijd gekend.

Soms had ik namelijk altijd vakantie en daarom juist ook niet. Er waren momenten in ons expatleven, dat het was zoals je denkt dat het expatleven is. Luieren en lezen bij het zwembad, voor mij dan. Nu heb ik in de huidige tijd een enkele keer het idee dat ik achter de feiten aanloop, toendertijd was ik de feiten ver vooruit. Zo erg, dat de feiten er zelf van schrokken. Niks doen was af en toe slopend, maar soms kon ik geen kant op. Sindsdien zeg ik regelmatig: ‘Hoe minder je doet, hoe minder je gaat doen en hoe meer je doet, hoe meer je gaat doen.’ Het is lastig om de motor vanuit stilstand op te starten. Met terugwerkende kracht denk ik weleens: ‘Mijn hemel Erika, kreeg je zoveel tijd van het universum om je lekker op de kunst te storten en hoeveel heb je nu daadwerkelijk gemaakt? ’ Maar ja achteraf kijk je in een koe in z’n reet* en vrijheid is een grote discipline**. Een beetje een doel hebben of een droom is toch wel erg prettig. Het hoeft niet per sé groots en meeslepend te zijn en je hoeft het ook niet te behalen of te verwezenlijken, maar blijf aan de gang, als je kan.

Wanneer er mensen op bezoek komen bij ons bij de toren, horen we met enige regelmaat de zin: ‘Je hebt hier zeker altijd een vakantiegevoel?’ Maar dat is dan ook weer niet helemaal waar. Er zijn zoveel dingen om te doen, meer dan ik kan opnoemen, of een ander kan zien. Op mijn werk hoorde ik laatst: ‘Hoge werkdruk bestaat niet, je ervaart alleen hoge werkdruk’ en dat komt overeen met wat ik een aantal verhaaltjes terug zei: ‘Het zijn niet de omstandigheden die je een vervelend gevoel geven, maar je eigen gedachten erover.’ Echter is het in de praktijk niet altijd uitvoerbaar om alles in je hoofd te tackelen. En wij Nederlanders zitten toch met dat nare calvinisme in ons bloed. We moeten zoveel en dan vooral van onszelf.

Bij terugkomst na een weekje weg, was ik inderdaad weer blij om thuis te zijn. Die tent daar denken we nog even over. Verder ben ik dankbaar voor alle bezigheden die ik heb. En misschien is er ergens toch een voortschrijdend vakantiegevoel. Juist als ik denk dat ik echt geen tijd heb, ga ik een wandelingetje maken. Lekker struinen onder de Martinus Nijhoffbrug door langs de rivier, lopen over de Stadsdijk, genieten van het historische stadje met z´n mooie groene vestingwerken en z´n grachten. Wat wonen we hier toch fijn.

Alles komt zoals het komt. En nu echt voor de laatste spreuk in deze blog: ‘I’ve learned in life, that sometimes all you have to say is: ‘Fuck it’and just live.’***

Glamping

 

*De juiste uitdrukking is: ‘Achteraf kijk je een koe in z‘n kont’, Remko hoor ik het echter altijd op bovenstaande manier zeggen.
**Herkomst: Karel Appel
***Herkomst: Het internet. ‘Moet dat dan in het Engels en zo grof?’ Antwoord: ‘Ja.’

Tila

Glunderend komt ze thuis, na het weekend in Leiden geweest te zijn. ‘Ik heb een nieuwe bijnaam!’ Ja daar wordt het lieve kind blij van, van bijnamen. Ze heeft er al een aantal waaronder: ‘Onsubtila’ en ‘Fantastila’. Ben benieuwd wat er nu weer is bijgekomen. ‘Nou, kom maar op, laat maar horen.’ Met haar mooie blonde krullen staat ze daar en zegt ze met een glimlach van oor tot oor: ‘Tilarisch!’ Een goeie terechte bijnaam, net als die andere twee trouwens.

In 2011 kwam mijn jongste broer met zijn gezin op bezoek bij ons toen we in Brazilië woonden. Zijn jongste dochter Tila bedacht toen, dat als ze 18 was, dat ze dan bij ons wilde wonen. Dat leek haar wel wat natuurlijk, lekker een jaar in het buitenland bivakkeren. Het lot besliste anders en ook weer niet. Wij kwamen terug naar Nederland. Maar toen het nichtje 18 was, besloot ze om een opleiding in Geldermalsen te volgen. En wij bedachten even later om een watertoren te kopen in Zaltbommel. Tila kreeg het nieuws als eerste te horen en riep: ‘Nu komen al mijn wensen uit! En in een watertoren wonen èn bij jullie wonen èn een hond!’ Dat laatste was een duidelijk ‘heel misschien’ gevalletje geweest, maar je kan ook niet alles hebben in het leven. En zo trok het nichtje doordeweeks bij ons in. De hond kwam er niet.

Het is een echte bikkelchick, want in zo’n toren wonen is denk ik niet aan iedereen besteed, zeker niet in de winter. Op haar kamer wordt het nooit echt warm, maar ik heb  haar er niet over horen zeuren. Tila en ik zijn de winter grotendeels samen doorgekomen, daar de watertorenheer voor werkzaamheden toch weer in het buitenland zat, hij wel.

Het is echter bepaald geen straf om Tila in huis te hebben. We hebben nogal dezelfde humor en lachen dus wat af. We lijken sowieso behoorlijk veel op elkaar qua karakter en ook dat werkt gelukkig niet tegen ons. Zo houden we van dezelfde muziek, knutselen, van wandelingetjes maken, dezelfde series en lekker eten. We houden niet van random televisie kijken, suffe mensen, grafgrijze meubels en holle frasen. En we hebben fijne afspraken met elkaar gemaakt. Als het buiten warmer is dan in de keuken (en dat is het al snel), eten we buiten. Als de wasmachine klaar is en een wijsje speelt (ja dat doet onze wasmachine) en we zijn beiden in de keuken, moet er gedanst worden. Dat is maar een kort dansje maar daarom niet minder spectaculair, geloof me.

En al lijken we beiden altijd vrolijke Fransen, ook dat is niet altijd het geval. Maar de één beurt de ander op en andersom.

Op een middag heb ik de halve schuur van buiten schoongemaakt en geverfd. Ik ben moe, maar zou nog koken. Uitgeput lig ik in de hangmat. Daar komt Tila, ze heeft een idee. We hebben nog wat pitabroodjes over en ook nog wat andere restjes. Ze kan kleine pizzaatjes maken! Vijf minuten later komt ze na een inventarisering gemaakt te hebben, als een ware serveerster met een notitieblokje bij me staan. ‘Wat wilt u graag als topping  mevrouw?’ ‘Wat heeft u allemaal?’ We hebben: ’Champignons, groene asperges, paprika, Parmezaanse kaas en serrano ham.’ Ik geef mijn bestelling op en laat een windje. Ja toen de watertorenheer niet in de buurt was, vervaagden er wat grenzen bij Tila en mij. Dus lieten we er nogal eens één vliegen in elkaars bijzijn. Ik lieg nu een beetje, want het aan-of afwezig zijn van de heer heeft er eigenlijk niks mee te maken. Maar ik veins even alsof we normaal heel beleefd en bescheiden zijn. Maar goed, waar waren we, o ja ik liet een scheetje. ‘ Mag dat hier ook?’ vraag ik aan de serveerster. ‘Jazeker dat dat mag en voor elke keer dat u dat doet gaat er 10 cent naar een goed doel.’ Tilarisch!

Hopsa!

Restaurante Torre del agua

Buren

Het blijft een sprookje, wonen in de toren. Wat het allemaal nog sprookjesachtiger maakt is dat we geen buren hebben. Want ´Beter een verre vriend, dan een slechte buur´ luidt het gezegde, toch? Het geeft werkelijk waar een ongekend gevoel van vrijheid, dat je zelden tot nooit rekening hoeft te houden met anderen in je eigen woonomgeving. Ik was vroeger iemand die weleens verzuchtte: ´Zat ik maar in een hutje op de hei`. Nu zit ik daar gewoon echt, oké het is geen hei en wel een heel hoog hutje, maar ik ben er content mee.

Irritatie numero uno is natuurlijk geluidsoverlast. Als je je eraan ergert is het vervelend, maar als je zelf degene bent die voor die overlast zorgt, is het minstens zo akelig. En dat laatste is bij ons vaak het geval geweest. Niet dat we zulke extreme herriemakers zijn hoor, maar we hebben weleens in gehorige huizen gewoond en gevoelige buren gehad. Onze eerste buurvrouw was iemand die zelfs nestjes uit de bomen haalde omdat ze niet tegen vogelgeluiden kon. Daar ben je dan mooi klaar mee. Echt een gezelligerd, ze werd door de buurtkinderen ook wel ‘heks ’ genoemd.

In het buitenland was ik altijd zeer blij als we na een beginperiode in een hotel weer in een gewoon woonhuis terechtkwamen. Op de laatste buitenlandbestemming ergens in Argentinië had ik een fijn appartement gevonden, zo dacht ik. Het was ook fijn, maar nadat we onze spullen verhuisd hadden en onze eerste avond op de nieuwe stek zaten, werd er beneden aangebeld. Op het videoscherm van de intercom zagen we het boze hoofd van onze blijkbaar benedenbuurvrouw die helemaal over haar toeren was en tekeer ging over schuivende stoelen en wat al niet meer. Welkom in je nieuwe huis! Het bleek een type te zijn van nergens tegen kunnen en de hele dag de rolluiken dicht, hiephoi. De buurman daaronder vertelde me, dat als zij naar hem belde om te klagen over de muziek die te hard stond, hij de muziek nog harder zette en dan riep: ‘Wat? Ik kan je niet verstaan, de muziek staat te hard.’ Ook een manier.

Buren kunnen soms te gastvrij zijn. In Den Bosch woonde er in de buurt een stel dat altijd ‘s zomers, zoals echte Bosschenaren betaamd, in de voortuin bier aan het drinken was. Als we langsliepen werden we uitgenodigd en kon het nog een lange avond worden. Best leuk, maar niet altijd en niet opgedrongen. Ze waren dikke vrienden met hun overburen, maar dat is op een zekere dag fout gegaan en de politie is er toen zelfs nog aan te pas gekomen. De ruzie ging over een krat bier geloof ik. Hij was wel aardig, want hij luisterde naar reggae en dan deug je al snel in mijn optiek. Maar voor haar was ik echt een beetje bang. Soms stond ze zo zat als een aap op de stoel te dansen op de muziek van Frans Bauer en kregen we toch echt zin om naar huis te gaan. Het was ook doorgaans doordeweeks in ons werkende leven. Als we dan aanstalten maakten, ging ze voor ons staan met een woeste kop en riep: Gij gaot hier nie weg, vurdà gij d’r nog inne vat! Wat zoiets betekent als: ´Ik doe je wat, als je nu geen biertje neemt!´ En dan ging je dus mooi de volgende dag met een fikse kater aan de arbeid.

Een goeie buur is natuurlijk wel leuk, ik heb ze alleen niet zo vaak voorbij zien komen. En verre vrienden hebben we genoeg. Soms zou ik willen dat die verre vrienden wat dichterbij zouden wonen. Dat dan weer wel. Maar we hebben in ieder geval een leuke huisgenote en dat is ook veel waard. En het mooie is dat we in huis ook geen last hebben van geluidsoverlast van elkaar. Er zitten gewoon teveel verdiepingen tussen, ideaal. En als we dan in de keuken de afwas staan te doen en zij zet haar muziek op, is dat goeie muziek, want daar hebben we haar op uitgekozen.

Beesten (2)

Als ik in de woonkamer sta en naar buiten kijk, zie ik daar op ooghoogte een nest van twee eksters. Ik heb een beetje een haat-liefde verhouding met eksters. Ergens vind ik ze iets exotisch hebben en grafisch zitten ze geinig elkaar. Maar eigenlijk zijn het ook een stelletje klereleiers, ze maken herrie en ze jatten mijn eieren. Nu ja, de eieren van de kippen, maar ik vind dat ik daar het alleenrecht op heb. Een tijd lang lagen er kapotte eieren in het nachthok en dacht ik dat de kippies dat zelf deden, ze stuk maken. Om dat af te leren legde ik twee nepeieren neer die keihard waren. De eieren verdwenen, daar heeft een ekster zich dus een bult aan gesjouwd en dat vind  ik stiekem grappig. De kippen hebben het euvel nu zelf opgelost door soms op de gekste plekken eieren te leggen. Zo is het altijd Pasen hier…

Het nest van de eksters zat goed in elkaar en had een behoorlijke omvang, het leek erop alsof ze zelfs een kelder hadden. Toen het laatst zo heftig stormde kreeg ik toch wel een beetje medelijden met die zwart-witte gasten. Als de toren heen en weer gaat bij die windkracht, dan wil je niet weten wat die wind met een nest doet op dezelfde hoogte. Het liep wat schade op. Maar het stel was niet zo maar uit het veld geslagen. Met veel ijver en geduld bouwde ze de boel weer op en ik mocht dat aanschouwen. Kreeg ik toch sympathie voor ze. En toen er daarna nog een, zij het wat milder, stormpje overheen ging, zakte het houten huis weer een beetje in elkaar. Ik had er al lang het bijltje bij neergegooid. Maar de eksters hebben een doorzettingsvermogen van heb ik jou daar, mooi.

Ja het blijft een beestenboel hier. Om half acht ‘s ochtends komen er vaak een stelletje kauwen vergaderen op het dak. Geen idee waarover en het duurt nooit lang, maar het zal wel zeer belangrijk zijn, zoals zo vaak bij vergaderingen…

Mijn lieve nichtje dat bij ons woont, klaagt over de hoeveelheid lieveheersbeestjes boven. Ze heeft ooit ergens iets voorbij zien komen over een plaag. Nu is ze daar wat bangig voor geworden. Maar een lieveheersbeestje maak je niet zo snel kapot, omdat ie z´n naam mee heeft denk ik. Pissebedden daarentegen…maar daar hebben we dan weer geen last van. Lieveheersbeestjes, ik word er wel poëtisch van, bij deze twee waargebeurde regels :

‘Er pleegde een lieveheersbeestje suïcide in mijn thee
Het viel me op, maar ‘k zat er niet echt mee.’

Wie hier ook rondlopen, maar dat is rond de toren, zijn vossen. Maanden geleden vond ik een dode vos in de tuin. Een interessante vondst, sindsdien zie ik er des te meer op toe dat ik de kippen ´s avonds achter slot en grendel heb. En ik ben niet de enige zo bleek. Een oplettende voorbijganger zag mij de kippen uit hun hok halen en vroeg of ik ze wel goed op sloot, want er lopen vossen rond, hij had ze gezien. Sterker nog hij jaagde op ze en al lang ook. Ja door de verrekte vossen is alles verdwenen, zo sprak hij, geen kieviten of fazanten meer te zien. Ik merkte voorzichtig op dat men zegt dat hoe meer je op vossen jaagt, hoe meer vossen er komen. ‘Onzin!’, riep hij natuurlijk en het was er niet de man naar om mee in discussie te gaan, dat voelde ik gelijk wel aan. ‘Ik ben wel een kip kwijt’ zei ik terwijl ik naar z’n hond keek, ‘door een hond.’ ‘Ja maar dat kan gebeuren,’ zei de jager, ‘ mijn hond heeft ook weleens een kip doodgebeten’. Juist ja.

Had er maar geen één beestje een baasje. Maar morgen moeten wij met z’n allen naar de stembus en er toch eentje uitkiezen. Een lastige dit keer, ik ben nog steeds een beetje zwevend. De politiek, dat is pas een beestenboel. Misschien dat het toch de Partij van de Dieren maar wordt…

Toen er nog twee Hepies waren
Ook zielig

Mevrouw

Met een voorbijganger raak ik in gesprek over oma’s, houtjes, haarden, slot Loevestein, jonkheren en kasteeldames. ‘Hoe noem je dat eigenlijk,’ vraagt hij, ‘iemand die in een watertoren woont?’ ‘Watertorenvrouwe,’ zeg ik. ‘Echt?’ en hij kijkt me met een schuin oog wantrouwig aan. ‘Natuurlijk!’ antwoord ik zo gedecideerd mogelijk.

Tsja, ´Watertorenvrouwe´ klinkt wel een beetje te adelijk eigenlijk en ik ben van alles, maar van adel zeker niet. Nu zit ik de laatste tijd sowieso een beetje in een crisis als het gaat om benamingen. Het valt me op dat er ineens een hoop ´u´ tegen me wordt gezegd en ´mevrouw´. Vaker wel dan niet zeg maar. Als er dan een keertje ´jongedame´ wordt gezegd veer ik helemaal op, ´ja dat ben ik!´ Maar alles wijst erop dat ik echt geen jongedame meer ben.

Toen de eerste rimpels zich openbaarden, zei Remko nog heel lief: ‘De meeste rimpels die jij hebt zijn lachrimpels.’ ‘Maar deze dan!’ riep ik en wees op een, in mijn ogen, gigantische groef. ‘Dat,’ zei de liefhebbende echtgenoot, ‘dat is de slaapvouw.’ Dat twee van mijn mooiste hobby’s zich zo kenbaar moesten maken in mijn gezicht, had van mij niet per sé gehoeven. Als je jarenlang altijd jonger geschat werd, hoop je dat het eeuwig zal duren. Maar alles, maar dan ook alles, heeft een begin en een einde.

Met mijn beste vriendin en nog wat vriendinnen van haar toog ik laatst, ‘for old times sake’ naar een optreden van Wipneus en Pim. (Zie de blog ‘Magie’ van april 2016). Al in de rij kijken we elkaar bevreemdend aan, ‘Staan we hier wel goed?’ De mensen om ons heen lijken allemaal naar een personeelsfeest te moeten, een concert van Bløf of wellicht een theatervoorstelling. Ze zijn een stuk ouder dan wij en heel volwassen, dat vooral. Binnengekomen haast ik me naar de bar om de eerste biertjes te bestellen. Hé een jongeling, een jaar of 19, komt mijn richting op. Hij behoort samen met twee vrienden tot de jongsten in de zaal. Ben benieuwd wat ie van mij moet. Hij zal mijn jeugdige inborst wel herkend hebben. ‘Mevrouw, waar is uw verkleedkleding?’ ‘Jongeman, zal ik jou even een hijs verkopen?’ Dat zeg ik niet, maar dat denk ik wel. Ondertussen is mijn beste vriendin zich behoorlijk aan het opfokken omdat er iemand in een bloemetjesjurk steeds de toch nog swingende heupen tegen haar aangooit. We gaan een verdieping hoger, waar er meer ruimte is en we ons eigen danspodium hebben. Rustig wachten we de komst van Wipneus en Pim af. Als zij eenmaal het podium betreden, kijkt beste vriendin mij geschokt aan. Ja, óók zij zijn ouder geworden. Al gauw wordt het witte overhemd van Wipneus nat van het zweet en tekent er zich een bierbuik in af. Alles heeft een begin en een einde. Lichtelijk gedesillusioneerd keren wij die nacht huiswaarts.

Maar goed terug naar de benamingen. Hoe wil ik dan genoemd worden? Het ligt er ook sterk aan wie wat zegt. Als iemand onder de 25 ´mevrouw´ zegt, heb ik daar in principe vrede mee hoor. Een beetje respect is natuurlijk altijd welkom. Zodra iemand wat dichter bij mijn eigen leeftijd komt (laten we zeggen boven de 35) vind ik het storend. Dan denk ik: ‘Tegen wie loop jij te ‘mevrouwen’ , zeg liever ‘Hé jij daar’ of gewoon niks. Een vrouwelijke collega zegt weleens ‘mupke’ of ‘vrouwke’ tegen me en daar smelt ik dan weer stiekem een beetje van. Maar als een mannelijke collega dat zou doen, vind ik het weer ‘not done’. Het is ook niet gemakkelijk, ik ben ook niet gemakkelijk, dat heb ik nooit gezegd.

Met weer een andere vriendin loop ik op een zaterdag door het centrum van Zaltbommel. Ik kom daar een vrolijke uitbundige kennis tegen. ‘Heeeeeey Torenvrouwtje!!!’ schalt het over de markt.

That’s it, ik doe het er voor!

Wonderlijk

Boven een schoenenwinkel, naast de Hema woonden we, midden in de binnenstad van Leiden. Ik werd er geboren en groeide er op. Het was een vreemd huis. Smal, maar ongelooflijk diep. Eigenlijk waren het twee huizen, verbonden met een klein gangetje met daartussen een piepklein binnenplaatsje, het enige plekje waar we buiten konden zitten. We speelden veel binnen en buurtkinderen waren er niet. In het achterhuis bevond zich boven de kamers van mijn oudste broer en zus, een gigantische zolder. Er stonden nog wat stellingen van toen het achterhuis nog als magazijn voor de schoenenwinkel fungeerde. Daarin speelden we (jongste broer en ik) o.a. Pluk van de petteflet. En één keer vond ik een zak nepsneeuw, etalagemateriaal, en creëerde samen met een nichtje een winterwonderlandschap. Dat werd niet bepaald gewaardeerd door moeders. Maar eigenlijk mocht ze niet klagen, want wij als kinderen hoefden nooit geëntertaind te worden, we vermaakten onszelf. Moeders was creatief en maakte, toen ik een kleine berenfamilie van de Sint kreeg, van een schoenendoos een mooi onderkomen. Mijn jongste broer die nóg creatiever was, maakte vanaf toen voor elk klein beestje wat ik kreeg, een huis. En zo groeide daar boven op zolder een heel dorp, ‘Wonderdorp’ heette het. De little ponies hadden met een pony of drie een hele grote villa tot hun beschikking. Een familie varkens woonde in een molen, gemaakt van een posterkoker, met wieken die echt konden draaien door een klein motortje, wat snoertjes en een heuse batterij. De batterij verhuisde af en toe naar de lift, die gemaakt was van een heel klein geel speelgoedemmertje en wat perspex standaards waar weleens schoenen op hadden gestaan. Vernuftig was het. Het liftje was nodig omdat het dorp twee verdiepingen had, bestaande uit twee met donkergroene pluche beklede platen die hoogstwaarschijnlijk ook ooit in de etalage hadden gestaan van de schoenenwinkel. Hello Kitty kwam met haar eigen plastic huis, maar de meeste dieren hadden toch echt een plekje nodig, zoals ook de miniatuur troetelbeertjes. Aan een balk van de zolder, boven het dorp hing aan twee visdraadjes een wolk, vervaardigd van een piepschuimen behuizing, waar een luxe speelgoedauto van broerlief in had gezeten, lijm erop, watten en klaar. Om het feest compleet te maken, kwam er ook nog een groot buurthuis bij. Eens in de zoveel tijd werd daar een gezellig feest gehouden en kwamen alle dieren bijeen. De boel werd opgeluisterd met slingers en van klei maakte ik de maaltijden. Er was geen ruzie in het dorp, er kwam nooit een rijdende rechter langs. Niemand was de baas en elke nieuwe gast werd hartelijk verwelkomd. Al woonden de little ponies in een kast van een huis, ze keken niet neer op de berenfamilie die al die tijd in hun schoenendoos was blijven wonen. Het kwam niet eens in ze op. De beren op hun beurt hadden er geen enkele moeite mee dat er een glow- in- the- dark muis en kat naast ze was komen. Ze waren wat anders dan anders, maar ergernis of angst bestond gewoonweg niet. Als er onverwacht nieuwe bewoners arriveerden (joehoe voor de rijksdaalder van oma) en er dus nog geen huis beschikbaar was, konden ze bij wie dan ook overnachten. Pais en vree all over the place. Wonderdorp, ik was een kind en wist niet beter, dan dat het nooit voorbij zou gaan.

Laatst ging ik een hapje eten ergens met de co-founder van het dorp, broer PapaTio (google die naam maar, is geinig). Hij vroeg zich af of er iets zou veranderen in de wereld als bepaalde angstzaaiende kranten een maand lang alleen maar positieve berichten eruit zouden gooien. Een mooie gedachte. Waar schijnen we ons licht op, waar ligt de focus?

In februari wonen we alweer een jaar hier. We hebben kleine en grootse plannen in ons hoofd. Een theetuin, een boeken-, kunst-, delicatessen en kerstmarktje, toneelvoorstellingen, concertjes, karaokeavonden etcetera. Waar, hoe en wanneer te beginnen weten we nog niet zo goed, maar sommigen mooie dingen starten al met een schoenendoos. We wonen potdorie in een wonderlijke watertoren en als dat mogelijk is, wie weet dan wat toekomst nog zal brengen. Kom maar langs het tuinpad en laat het wereldnieuws maar even voor wat het is. Een wondermooi 2017 voor iedereen gewenst.

Wondermooi