Omdenken

Het is hip tegenwoordig, jezelf overtuigen dat dingen vaak eigenlijk anders zijn dan je denkt. Nou, misschien is het helemaal niet zo hot en happening, maar denk ik dat alleen maar, omdat ik er zelf continu naar op zoek ben. Omdenken. Het zijn niet de omstandigheden die je een vervelend gevoel geven, maar jouw gedachten erover. Ja ja, ga er maar eens aan staan. Op kleine schaal lukt het soms wel.

Lange tijd hebben we geen vaste woon -of verblijfplek gehad, niet dat we zwervers waren, maar op z´n minst luxe nomaden. Met als gevolg dat we met alle gemak logeerden bij vrienden of familie. Bij mijn jongste broer konden we vaak terecht en mochten we in zijn bed slapen terwijl hij op de bank sliep, superlief. Op een dag kwam ik alleen en broer had een vriendinnetje. Nu moest ik op de bank. Het flitste even door mijn hoofd: ‘Waaaat, ik ben een ex-expatvrouw, ik slaap niet meer op luchtbedden of banken!’ Ik geef toe, mijn gedachten zijn soms decadenter dan ik zelf wil weten. Een paar dagen daarvoor had ik nog in een vliegtuig gezeten en iedereen weet dat sardientjes het nog beter hebben dan wie dan ook in economy class. Sardientjes liggen veelal in tomatensaus en dat is lang niet slecht. Ineens bedacht ik me: ‘Als ik toen, in dat vliegtuig, deze bank tot mijn beschikking had gehad, was ik intens gelukkig geweest.’ Voila, omdenken, heerlijk geslapen die nacht. Sterker nog, als ik nu bij mijn broer ben, wil ik alleen nog maar op die bank slapen, ook als ik een ander bed krijg aangeboden. Het is echt een topbank!

Temperatuur is ook een vreemd iets, vooral de aanvoeltemperatuur. In de Europese zomer van 2006 kwamen we aan in Buenos Aires. Dat het daar winter was, was vooral te zien aan hoe de mensen zich kleedden. Dikke jassen aan, lange sjalen, wollen mutsen op, dat werk. Al dolend over de Avenida 9 de Julio deed ik toch even mijn vestje uit en liep verder in mijn T-shirt, het was verdorie 18 graden, doe eens normaal. Een jaar later had ik samen met een nieuw verworven vriendin afgesproken met Vlaamse kennissen van kennissen, maar geen idee hoe we ze moesten herkennen. Het bleek niet moeilijk, ze zaten met spaghettibandjeshempjes in de winterzon en wij kwamen aankakken in onze winterjassen met bijbehorende sjaals. Qua aanvoeltemperatuur waren we inmiddels volledig geïntegreerd.

In Brazilië (mijn welgemeende excuses als het lijkt alsof ik alleen maar aan het pochen ben over ons leven in den vreemde, het is ons verleden, ik kan het ook niet helpen), in Brazilië dus, hadden we op onze eerste bestemming geen verwarming. Logisch, we zaten in de tropen. Toen het echter 16 graden buiten was in de winter en dus ook 16 graden binnen, begonnen we het toch te missen. Gek genoeg waren er in de winkels geen truien te vinden en zaten we ’s avonds dicht tegen elkaar aan met fleece dekentjes over ons heen, televisie te kijken.

Wat heeft dit in vredesnaam allemaal met de toren te maken? Nu, ik was even weg, in Panama wel te verstaan. Het regende er veel, maar het was er wel warm. Op een mooie zonnige dinsdag met fijne crispy vriesachtige kou keerde ik terug. De toren, daar stond ie mooi te wezen, bomen kaal, helemaal te zien. Ik had mij enorme zorgen gemaakt in Panama, was alles nog oké, zouden er leidingen gesprongen zijn en zou ik terugkomen in een ijspaleis met ijspegels aan de vloeren? Binnen bleek er niets aan het handje te zijn. Het was er koud, maar na wat uren de verwarming aan en de houtkachel, kwam het op een mooie temperatuur. Ik werd vervuld met een enorme blijdschap, ik was thuis! In 10 jaar ben ik niet meer thuis geweest in Nederland, écht thuis. Altijd kwamen we op verlof terug in het huis van een ander en nu in onze mooie toren. En ja het is er koud in de winter, ja het kost tijd om er het er gemoedelijk warm te krijgen. Maar doe warme kleren aan, bedek jezelf met Braziliaanse fleece dekentjes en je went er zo aan. Ik hoef verder met niemand rekening te houden, want hier gelden mijn regels. Ik doe wat ik doe en vraag niet waarom. Verder beeld ik mij in dat ik niet net in Midden-Amerika zat, maar op vakantie was naar Siberië. Dan valt het allemaal reuze mee met de frissigheid. Kijk, dat is nou omdenken.

Liefde

Zaltbommel. Ik weet niet hoe lang het precies gaat duren voor ik me een Bommelse mag noemen en of daar regels voor zijn. Maar ik ben er achtergekomen dat mijn roots onverwacht ver teruggaan naar deze stad. De eerste ´Flach´(dat is mijn achternaam) geboren in 1749, die van Duitsland naar Nederland verhuisde, vestigde zich nota bene in Zaltbommel. ‘Johann Conrad Flach’ heette de beste man en hij was schoenmaker. Nu wil het vreemde geval dat als ik een jongentje was geweest, mijn ouders mij Coenraad hadden genoemd. Opmerkelijk, omdat er verder helemaal niemand Coenraad heet in de familie en mijn ouders zich nooit zo ver terug in de geschiedenis hebben verdiept. Ook heb ik enige tijd in de schoenenbranche gewerkt. We kunnen dus wel met grote stelligheid beweren dat ik een reïnkanarie ben, dat begrijpt u.

En dan ligt dat mooie pittoreske stadje ook nog eens midden in de bible belt. Bommel schijnt dan nog wel mee te vallen, maar het wordt omringt door gereformeerde gemeenten. ‘The Black panties’ noemen ze deze gelovigen hier en die term vind ik zo extreem grappig, dat ik altijd heel hard moet lachen als ik ’m hoor. Zelf ben ik ook gereformeerd opgevoed, maar niet zo zwaar als bij de zwarte kousen kerk, nee wij waren ‘vrijgemaakt’. Wat het verschil is durf ik niet precies te zeggen, het heeft iets te maken met één of ander artikel. Maar ik zeg altijd: ‘Wij mochten wel met een spijkerbroek aan naar de kerk.’ Toen ik 21 was heb ik me uit laten schrijven, dit tot groot verdriet van mijn ouders. Het zijn dingen die je niet in de koude kleren gaan zitten (of dit nu een spijkerrok is of een spijkerbroek). Heel je jonge leven krijg je mee dat het zo’n beetje het ergste is wat je kan doen, van de kerk afgaan. En dan doe je juist dat. Het is een oud en bekend verschijnsel natuurlijk. Ik wil me niet met de paradijselijke Eva vergelijken, maar zet ergens een boom neer waar je nou net niet aan mag zitten, dikke kans dat je daar toch even van wil proeven.

Op een dag in het centrum van Zaltbommel word ik aangesproken door een jongeman. Of ik in God geloof? ‘Goeie vraag’, antwoord ik, ‘ik denk het wel ja.’ ‘Denk je dat je dan ook in de hemel komt?’ ‘Jazeker!’ repliceer ik. ‘Waarom denk je dat?’ vraagt hij. ‘Omdat God nogal van de makkelijke is.’ Alles aan de jongeman heeft een hoog Andries Knevel gehalte, wat mij een beetje ongemakkelijk maakt. Hij stelt nog meer vragen, waar ik allemaal een antwoord op heb. Op een gegeven moment zeg ik hem dat hij mij echt niks meer hoeft te vertellen, omdat ik na 18 jaar 2 keer per zondag naar de kerk geweest te zijn, heus wel van de hoed en de rand weet. Of ik dan een folder wil. Nee ook niet en een beetje nijdig fiets ik weg. Geïrriteerd omdat ik me even weer niet goed genoeg voelde, omdat iemand vindt dat ik eigenlijk wel naar de kerk zou moeten gaan.

De dagen daarna houdt het me lang bezig. Ik ben pissig op mezelf omdat ik de goedgelovige meneer niet van de juiste repliek heb gediend. Achteraf had ik hem willen vertellen van mijn opa, die zoals mijn moeder altijd zei, zo vroom was als gemalen poppestront (het was mijn vaders vader). Die opa vroeg mij eens: ‘Wat is het belangrijkste in het leven, geloof, hoop of liefde?’ Omdat opa zoals gezegd zo vroom was, dacht ik dat het juiste antwoord wel ‘geloof ’ moest zijn. ‘Nee’, zei opa, ‘Het is de liefde.’ 1 Korintiërs 13, daar staat het, het is een prachtig stukje tekst. Mijn grootvader had vast niet gedacht dat er daardoor een kentering zou komen in mijn gedachtegoed.
Ook had ik de evangelist willen informeren over de Romeinse keizer Marcus Aurelius. Dat hij het volgende claimde: ‘Leef een goed leven, als er goden bestaan die rechtvaardig zijn, maakt het ze niet uit hoe vroom je was, maar ben je welkom om je goede eigenschappen. Als de goden niet rechtvaardig zijn, moet je überhaupt niet in ze geloven. Als er geen goden zijn, heb je toch een nobel leven geleefd dat in de herinneringen van je geliefden voort zal leven. ’ Nou ja iets van die strekking, het woord ‘überhaupt’ heeft ie denk ik niet gebruikt, maar dat zullen mijn Duitse roots zijn die spreken.

Al deze dingen heb ik echter niet gezegd. Het doet er ook niet toe, de jongeman kon mij niet overtuigen en andersom was dat waarschijnlijk ook niet gelukt. En ik moet mijn irritatie laten varen want: ‘De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. Ze is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid.’ Toch mooi hè, zo’n bijbel.

Kind

Als we een euro zouden krijgen van iedereen die foto’s maakt van ons huis, zouden we aardig binnenlopen. Een euro per persoon hè, niet per foto, we moeten niet overdrijven. Het is een bijzonder huis en dat blijft het. Ook voor ons is het nog steeds niet alledaags. Waar op feestjes en partijen mensen elkaar foto’s laten zien van hun kinderen, laten wij foto’s zien van ons huis, te pas en te onpas. Het is ook echt ons kind aan het worden. We willen louter en alleen positieve dingen horen over onze toren. Maar in je achterhoofd denk je weleens, nou alleen maar leuk is ie ook weer niet. Echter als iemand negatief is of gewoon niet overenthousiast, dan vinden we dat pas echt stom. Het is ook nooit goed.

Maanden geleden alweer had ik een wasmachine besteld. Ik zat me te verkneukelen op het idee om tegen de bezorger te zeggen: ‘hij moet helemaal naar boven.’ Daar was ie dan, de bestelbus. De beste man stapte uit, wierp vluchtig een blik op de toren en maakte aanstalten om de deuren van de bus open te maken. Met glinstering in mijn ogen zei ik: ‘hij moet helemaal naar boven.’ Ik weet het niet, mijn timing was fout denk ik, iets ging er mis. De bezorger verblikte of verbloosde niet. Snel, te snel, zei ik: ‘Nee hoor grapje.’ ‘Ach’, zei de man, ik heb alles al meegemaakt.’ Nou dat kan het dan inderdaad niet anders geweest zijn. Jemig hé, je staat voor een toren, een briljante toren. Juichen moet je.

Omdat we toch nog weleens moeten reizen naar verre oorden, moesten ons vaccinaties weer eens up to date worden gemaakt. Gingen we vroeger altijd braaf naar de GGD, kwam de Remkoos nu met iets nieuws. Thuisvaccinaties. Op de één of andere manier blijft dat woord niet lekker hangen in mijn hoofd en zeg ik steeds: thuisfascinaties, maar dat terzijde. Tussen half zeven en zeven zou er iemand komen om ons weer geheel bestendig te maken voor gele koorts. Ik zat boven in de toren te wachten en daar was ie. Ik verwelkomde de meneer en zei vrolijk: ‘In zo’n huis komt u vast ook niet iedere dag!’ De bebaarde meneer keek me vernietigend aan: ‘Dit doe ik noooooit meer!’ Achter de man volgde een bedremmelde Remko, waarschijnlijk was er al heel wat gal over mijn lieve echtgenoot gespuwd op weg naar boven. De prikman had de toren niet kunnen vinden, de tomtom had hem verkeerd gestuurd. Dit geintje kostte hem zeker twee consulten en daar werd ie niet voor betaald. Dan had ie ook nog een stuk moeten lopen met zijn koffer en dan nog die verdomde trappen lopen naar boven. Ook was er veel te weinig ruimte om te doen wat ie moest doen. Het leek alsof ie dacht dat we het allemaal opzettelijk hadden gedaan, om hem dwars te zitten, om te gaan wonen op zo’n achterlijke plek. De hele bovenverdieping vulde zich met een donkere wolk van negativiteit. We bleven beleefd, boden onze excuses aan, en zeiden dat we het echt niet expres hadden gedaan. ‘Be kind to unkind people, they need it the most.’ Ik kreeg wel spontaan een thuisfascinatie voor de man, hoe boos en onbeleefd kan je zijn. En dan moet zo’n vent ook nog een spuit in je arm jenzen, fijn hé. Omdat we vriendelijk bleven kalmeerde de man wat en zei nog wel dat ie het op een ander moment wel interessant zou hebben gevonden. Maar dat ie er nooit zou kunnen wonen omdat het zo klein was. Toen ie de deur uit was zag Remko eruit of iemand gezegd had dat zijn kind nergens goed voor was. ‘Zo klein is het hier toch niet?’ vroeg het lief met een beteuterd gezicht. ‘Nou Remko, het is hier niet groot, maar het doet er niet toe, want het is hier wel superleuk en waar die man last van had, dat weet ik ook niet.’

Zo’n incident staat in schril contrast met alle waanzinnig leuke reacties die we krijgen. Mensen die echt flabbergasted aan de poort staan. Met kunst, kiezel en klei (expo in eigen tuin) mocht er bij hoge uitzondering een meneer de toren in met een door mij gemaakte audiotour. Toen hij eruit kwam vroeg ie: ‘Mag ik met je trouwen?’ Zo kan het dus ook en zo prefereren we het. Geen slecht woord over ons kind!

Oké

Ruim vier maanden bijna vijf, zijn we watertorenbewoners. Er is een hoop gebeurd in en rond de toren, maar soms zie ik de veranderingen niet. Ik had meer foto’s moeten maken, voor en na-tjes, ik ben gek op voor en na-tjes. Alles gaat in stapjes, het is een project, dus alles kan niet gelijk. Maar soms wil ik wel alles gelijk. Groter, sneller, meer. Tegelijkertijd hou ik me zelf voor dat dat echt niet hoeft. Het is allemaal oké.

Een tijd geleden werden we gevraagd of we mee wilden doen aan een programma van de npo over mensen die in bijzondere huizen gaan wonen en de boel verbouwen. Een ‘Ik vertrek’ variant, maar dan in eigen land. We bedankten vriendelijk voor de eer. Ergens bijna jammer want ik praat al mijn hele leven tegen ‘de mensen thuis.’ Een vreemde gewoonte, een soort Truman show, alsof ik continu gefilmd word. Maar als het echt op camera’s aankomt, duik ik liever weg. En zei ik tegen degene die er naar vroeg: ‘Ze zijn er op uit om je te zien falen.’ Bij het ‘Ik vertrek’ programma, waar ik overigens dol op ben, smul je er toch stiekem van als het allemaal niet zo lekker loopt. En het loopt ook zelden echt vlekkeloos. Plaatsvervangende schaamte als je ziet hoe ze stuntelen met de taal, heerlijk ongemakkelijk. Mensen die naar Frankrijk vertrekken omdat ze zich zo opgejaagd voelen door de Nederlandse maatschappij en vervolgens geen vrij uurtje overhouden, omdat ze zich de tandjes moeten werken om alles klaar te krijgen. Alles moet af! En snel! Vaak natuurlijk om financiële redenen, maar ook omdat het in onze aard zit. Verbouwingen, verhuizingen, mensen kunnen er van doordraaien. Ik weiger het. We wonen hier, we leven hier, mañana is ook goed.

Soms zijn het kleine probleempjes die we getackeld hebben. Een trapvoederbak bijvoorbeeld voor de kippen. Een stalen bak met een plateautje, waar als er een kip op gaat staan er een klepje opengaat en voilá: voer. Gaat er een rat op staan, dan gebeurt er helemaal niets. Hasiekiedee, geen last van ratten meer. Natuurlijk zien we er nog weleens één wandelen, maar dat mag. Zolang het bij wandelen blijft en het geen bacchanaal wordt met 10 vriendjes.

Soms zijn er grotere projecten geweest, zoals het aanpakken van de paardenkastanje door de boomverzorger in de familie. Of het verstevigen van de vloer in de keuken, samen met de beste mattie van Remko uit Rossum.

We hebben er inmiddels ook een huisgenote bij, de jongste dochter van mijn broer woont doordeweeks bij ons. Heel gezellig en zorgt op de één of ander manier nog meer voor een thuisgevoel.

Eigenlijk gaat het best lekker, angstjes worden ook minder. Al heb ik het idee dat één angst niet geheel onterecht was…de paddenplaag. Ja er zit er één te lachen boven, de tuin zit vol met kleine padjes. Of bruine kikkertjes, maar ik denk toch padjes. Ze zijn zo klein, dat het nog schattig is. Maar net kwam ik een iets grotere versie tegen en die was minder grappig. Ook een hagedis zag ik, een geel, oranjeachtige, ik wist ‘m nog net uit de snavel van Hepie te redden. Bijzonder, zo vaak zie je geen hagedissen in Holanda.

Bij ‘Ik vertrek’ vind ik het ook leuk om te zien als mensen het ‘m gewoon wel flikken en een succes van iets maken. Wij fantaseren er op los op warme zomeravonden ( die drie die we voorbij hebben zien komen de afgelopen maanden…) en als er maar een kwart uit komt, van wat we allemaal bedenken is het al fijn. Poco a poco mensen. En hopelijk zijn wij die figuren die het project laten slagen. Met de taal hebben we in ieder geval geen probleem.

Spullen

Toen we uit ’s-Hertogenbosch vertrokken zo’n pak ‘m beet 10 jaar geleden om naar verre oorden te trekken, moesten we van onze spullen af en bewaarden we alleen belangrijke dingen. Het was een bevrijding om van al je shit af te zijn en nog maar 9 m³ aan spullen over te hebben. Vanaf dat moment namen we ons voor om bij elke nieuwe aankoop te bedenken: ‘Hebben we dit echt nodig?’ Ook wilde ik het liefst altijd een bemeubeld appartement, zodat we geen meubels mee zouden moeten sjouwen van hot naar her. Het liep anders.

In Brazilië begon het. We kregen daar een groot Pipi Langkoushuis tot onze beschikking met spuug maar dan ook spuuglelijke meubels erin. Van de projectleider aldaar mochten we nieuwe meubels kopen. Omdat het zo’n grote ruimte was kochten we een grote eettafel met zes stoelen en vier banken. Daarna kwamen er nog drie projecten en al die keren zijn de meubels mee verhuisd. De laatste keer mee naar Nederland. En niet alleen meubels, ook andere nuttige spullen. Elke verhuizing maakte ik een schifting en ik dacht serieus dat ik ‘on top of things ’ was. Ik zou mezelf nog geen opruimgoeroe willen noemen, maar heus krankzinnig veel troep hadden we niet…

Wat een desillusie. Inmiddels hebben we de berging in Den Bosch ook leeggehaald. Er zaten inderdaad belangrijke dingen in, vooral herinneringen. Maar ook rommeltjes waarvan ik nu denk: ‘Ik heb het nooit gemist en wat moet ik er nu eigenlijk mee?’ Echter is de toren natuurlijk langzaam dicht aan het slibben en weet ik niet waar ik de overgebleven spullen in vredesnaam moet laten. Het voelt als de tuin. Heb je alles net een beetje redelijk onder controle, komt er een stormpje en is het weer een puinhoop. Of gewoon geleidelijk aan, dat alle paadjes onbegaanbaar zijn, ja spullen zijn als onkruid. Het gaat overal tussenzitten, je haalt het weg, maar achter je groeit het alweer opnieuw.

Mijn moeder is de lulligste niet als het gaat om weggooien. Die heeft het tot een kunst verheven, knap hoor, maar soms ook wel even slikken. Iets om in de gaten te houden in ieder geval. Vorige week was ik bij mijn ouders op de koffie. Het gesprek ging van onze tuin naar het programma ‘Maartens moestuin’ en vandaar hadden we het over Maarten ’t Hart. Een schrijver die ik bewonder. ‘Och’ zegt mijn moeder, ‘daar heb ik laatst een boek van weggemieterd.’ ‘Euh Mam, dat had ik u gegeven voor uw verjaardag…’ ‘Oh was dat van jou? Dat was ik vergeten.’ Het was niet echt een punt, want de eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat ik het ook niks vond en doorgaf aan mijn moeder om te checken hoe het stond met haar kritische vermogen. Nu, daar was dus helemaal niks mis mee. ‘Ja’, zegt mijn vader, ‘ik had zo’n monsterlijk boek gekregen van Herman Finkers, allemaal godslasterlijke grappen, verschrikkelijk, dat boek heb ik ook weggegooid.’ ‘Ja maar Pap, wat zijn jullie aan het doen?’ roep ik, ‘die boeken zijn duur hoor, jullie hebben gewoon even 40 euro aan boeken weggedaan. Die boeken kan je verkopen, er is altijd wel iemand anders die wel op godslasterlijke praat zit te wachten.’ Ze halen hun schouders op. En terecht, het zijn maar spullen.

Voordeel van de toren is dat ik mijn aloude angst voor inbrekers kwijt ben. Knappe Harry die bij ons boven onze flat screen tv komt halen. Dan zeg ik: ‘Chapeau jongen, wil je er nog een kadopapiertje omheen, heb ik ook nog wel ergens liggen.’ En verder valt er niet veel te halen, want alle troepjes, die zullen ze wel niet meenemen, was dat maar waar.

Onze meubels krijgen we niet eens naar boven. Binnenkort maar eens kijken of we niet één bank uit elkaar kunnen halen om daarna weer in elkaar te zetten. Als het niet lukt en dat ding voor eeuwig kapot is, is er nog geen man overboord. Het zijn maar spullen en we hebben er genoeg van.

Angstjes

Soms betrap ik mezelf erop als ik in een tijdschrift zit te bladeren dat ik denk: ‘Zo, die hebben het lekker voor elkaar.’ Vooral met woonmagazines, van die foto’s  waarop alles fijn aan kant is, mooie nieuwe spulletjes, mensen op een bank die er gelikt uit zien en waarschijnlijk hebben ze ook geen rommel in de kastjes. En geen rommel in hun hoofd, gewoon opgeruimde mensen.

De Flow is een van mijn favoriete bladen, ik ben er zelfs op geabonneerd. Het een blad dat veel aandacht geeft aan illustratoren, vol leuke tekeningetjes, maar ook interessante artikels van filosofen over hoe te leven bijvoorbeeld. Je leven simpeler maken, daar gaat het eigenlijk om. Verder laten ze zien hoe sommigen mensen hun tijd besteden. Dan zie je een hippe schapenhoedster met dreads en een mooie bus op de achtergrond (oeh jaloers) of een chick die een foodtruck heeft ofzo en smakelijke biologische burgers verkoopt. Lang leve de lol. Alleen maar leukigheid. Tevreden zijn en huppelend door het leven gaan. Dat is wat we willen. En in zo’n tijdschrift lijkt het te bestaan.

Als ik naar mijn facebookfoto’s kijk dan zie ik stiekem hetzelfde, al zie ik er zelden gelikt uit, wel altijd lachend. En in de meest exotische oorden. Ik doe een hoop leuke dingen en zou bijna jaloers worden op mezelf als ik door mijn digitale albums blader. Jemig de pemig, kopen ze ook nog een krankzinnig cool gebouw op een waanzinnig mooie plek, kan het niet wat minder. Het universum heeft me behoorlijk gezegend, daar ben ik me bewust van.  Ik heb meer gekregen dan ik ooit hoopte te krijgen. Maar alleen maar leukigheid is het niet en was het overigens ook niet. Daarom vind ik jaloezie een onnuttige emotie, want je kent nooit het hele pakketje. Mooie spreuk wel: ‘Don’t compare your life to others, you have no idea what their journey is all about.’

‘Waar heb je dan last van Erika?’  Gekke angstjes. Een tijd heb ik in een soort  ‘nergens- voor-verantwoordelijk- vacuüm’ gezeten. En nu is daar ineens een huis, nou ja nee een toren, een door ons gekochte toren. En ik ben een duidelijk gevalletje van: ‘Een mens lijdt dikwijls het meest door ’t lijden dat hij vreest en dat nooit op komt dagen en daarom krijgt hij meer te dragen dan God te dragen geeft.’ Ook nog eens een beelddenker, dus alles wat eventueel zou kunnen gebeuren, zie ik levendig voor me. Helpt niet echt mee. Verder heb ik een beetje een vreemd gevoel in mijn kop. Een soort duizeligheid. Alsof en nu komt het, de zwaartekracht harder aan me trekt. Achterlijk is het. En niet alleen in de toren hoor, ook op andere plekken. Ik maak er wel grapjes over met Remko, om het te relativeren. Dat je zal zien dat ik een keer wegzak in een zinkgat terwijl ik naast hem sta en dat hij dan zegt: ‘Ah, het klopte toch, hier had ze het al steeds over.’

‘Heb je spijt?’, die vraag krijg ik ook weleens. Nee zeg, ik heb geen spijt, spijt vind ik eigenlijk ook een onnuttige emotie. Dat ik het retespannend vind wat we hebben gedaan, ik echt wel moet wennen aan deze bijzondere woning en me ook weleens afvraag of we de geschikte personen zijn voor zo’n project, neemt niks af van het toffe feit dat we er toch maar de ballen voor hadden om het te doen. Het leven hoeft niet alleen maar makkelijk te zijn. Sterker nog, dat is het voor niemand. Ook niet voor mensen in de vtwonen of eigenhuis &interieur, waarvan we niet weten dat ze een week na de fotosessie de scheidingspapieren tekenen. Omdat hij zo’n controlefreak is en zij al jaren vreemd gaat met een collega. Toen hij daar achter kwam heeft ie toch maar alle mooie spulletjes kort en klein geslagen. Even de controle kwijt.

Maar het blad Flow, daar kom ik vast nog een keer in. Dan zie je me de plantjes water geven in mijn kasje. Theedrinken met een kip op schoot. Wat sprookjesachtige plaatjes van de tuin en goed gestylde foto’s van mijn schilderijtjes.  Alleen maar leukigheid.

Beesten

Tricky business hoor zo’n openbare blog. Ik moet daar nog even aan wennen geloof ik. Vroeger had ik een waarbenjij.nu site met een wachtwoord. Dan wist je zeker dat alleen familie en vrienden mee lazen. Kon je moeilijke dingen erop zetten, kreeg je steunbetuigingen en ging je weer door. Ik weet door die ervaring, dat persoonlijke dingen goed scoren. Maar ja, maar ja, maar ja, om heel je ziel en zaligheid zomaar aan de grote klok te hangen, de wereldwijde grote klok…ik bewaar dat maar voor volgende week denk ik. Toch een beetje een cliffhanger zo.

Dus bij deze een low profile verhaaltje over de beestenboel in onze tuin. Had ik in onze vorige  woonplaats een lieve kleine kudde schapen, waar ik het schapenmeisje voor mocht spelen, heb ik nu een kleine kudde kippen. Ook leuk, echt gezellig wel. De twee Italiaanse meiden hadden al een naam, te weten Rose-Alba en Bianca. De bruine kippen waren naamloos tot de namen er bij mij zo uitfloepte, toen ik riep dat ze weg moesten gaan. Soms zitten ze namelijk nogal in de weg. Hepie en Hepie heten ze. Ik kan ze niet uitelkaar houden dus het komt goed uit dat ze nu dezelfde naam hebben. Het viertal legt eieren, niet normaal meer. Van de week toevallig voor de eerste keer eieren verkocht. Het zal geen lucratieve handel worden, maar toch geinig. Verder heb ik zelf advocaat gemaakt, daar gaan gelijk twaalf eieren in, dus dat schiet op. Het is wel een kolereklus, echter mag het resultaat er zijn. Twee tips voor mocht je het ook willen maken: Koop een kookthermometer en gebruik brandewijn in plaats van wodka.

Het gebeurt weleens dat ik de eieren uit het nachthok wil halen en dat er nog een kip één aan het leggen is. Dat is altijd een raar momentje tussen zo’n kip en mij, een beetje ongemakkelijk. Net alsof je de wc-deur opentrekt bij iemand die ‘m vergeten is op slot te doen. Je schaamt je allebei een beetje. Ik verontschuldig me altijd aan de kip in kwestie. Wel zo netjes.

Het kippenvoer wat de dames krijgen trekt helaas ook ongenode gasten. Remko kwam naar me toe en zei: ‘Het zijn hele grote muizen.’ Ik: ’Hoe groot precies?’ Hij gaf de lengte aan met zijn handen. Ik: ‘Dat zijn geen muizen hoor, dat zijn ratten.’ Remko: ‘Ja maar ze zien er heel lief uit.’ Haha, de Remkoos, hij had de vieze zwarte ratten uit Zuid-Amerika voor ogen. Niet dat we die toen in de tuin hadden hoor. Dat u niet denkt, dat we er een soort  gewoonte van maken, een beetje ratten in de tuin te houden. Ik bedenk me ineens dat dit verhaaltje ook niet zo low-profile meer aan het worden is. Iedereen kan meelezen, help. Oké rustig ademhalen, niks aan de hand. Als jullie het gewoon allemaal niet verder vertellen, deal?  Die ratten dus, ze zien er inderdaad lief uit. Maar ik zie ze liever gaan dan komen. Dus hebben we een val gekocht. We hebben ‘m al een week in huis, maar iets houdt me tegen om ‘m te zetten. Dat je dan moet gaan kijken of er zo’n gast in dat ding zit, blèh. Het is toch een levend wezen…nog wel.  Laten we het over leukere dieren hebben.

We hebben ook konijnen, die zijn oké, die mogen blijven. En een tijdje liep er een mannetjesfazant rond te scharrelen, mooi type wel. Zat denkelijk een beetje te sjansballen met onze kippen. Want zo zijn ze, fazanten. En dan zijn er nog vissen in de vijver en kikkers. Nu heb ik een kikkerfobie, maar die begin ik aardig te boven te komen. De paddenfobie die ik onder de leden heb, daarvan weet ik het zo net nog niet.  Met alle respect hoor voor onze lieve Heer, maar kom op hé, padden? What was He thinking? Het zijn net levende drollen. Zelfs de grootste kunstenaars maken soms missers, dat blijkt wel weer. Gelukkig ben ik ze nog niet tegengekomen. Maar je zal zien dat het ik het onheil nu over me heen heb gehaald. Krijgen we vast een paddenplaag in ons paradijs, jak.

Want een paradijs is het, de frissigste frisheid en het groenste groen hebben hun intrede gedaan. Kom gerust eens langs, dan serveer ik advocaat gemaakt van wodka met een toefje slagroom.

 

 

image1 image2

Bourgondisch

Toen we in Argentinië woonden en op verlof naar Nederland kwamen, bestelden we bij een restaurant uit nieuwsgierigheid wel eens een biefstukje. We lachten erom, zo klein, zou er nog één komen? In Buenos Aires was het bord te klein voor je stuk vlees. Voorgerecht was vlees, hoofdgerecht vlees en volgens mij zat er in de flan casero ook stiekem nog ergens  een koe verborgen. Wij lieten het ons allemaal welgevallen. Om over de liters Zuid-Amerikaanse wijn nog maar te zwijgen. ‘Bourgondiërs’ zou je ons kunnen noemen. Het is een mooie term voor mensen die eigenlijk gewoon veels te veel naar binnen harken. Van de collega’s/vrienden in Bs As, die voornamelijk Vlaams waren, leerden we de uitdrukking: ‘Eentje is geentje.’ Alleen de uitdrukking  hè, voor de uitvoering moest je bij ons zijn. Ik herinner mij een feestje waar een ‘asado’ (bbq) was en ze ook een professionele asador aan het werk hadden. Die man was de hele dag in de weer met het braden van een lam aan een spit. Nadien meldde de asador aan de gastheer dat hij in z’n leven nog nooit iemand een half lam naar binnen had zien werken…drie keer raden wie die man was.

Al dat eten en drinken verdampt niet zomaar, jammer is dat. En echte sporters zijn we niet. Ach je rent eens wat en je doet eens een dappere poging op een sportschool. Bij mij is sporten in ieder geval van vroeger uit nooit gestimuleerd, niet van huis uit en zeker niet van school. Als ik één dag hartgrondig haatte, was het wel sportdag, brrr. Een hele dag in zo’n naar zweetvoeten riekende hal zonder ramen lekker competitief zijn, hoe gruwelijk. Het enige waar ik goed in was, was estafette. Sprintjes trekken kon ik wel, daar had je verder ook niet echt skills voor nodig. Maar de rest, nee. Met de gymles op de lagere school werden er, op uiterst niet didactische wijze, teams gemaakt. Oftewel: de meest populaire sportieve klasgenoten mochten kiezen wie er in hun groepje kwam. Mijn beste vriendinnetje en ik werden altijd als laatste gekozen. Niet omdat we onpopulair waren, maar omdat we bij de top of the bill zaten als het ging om kneuzigheid in teamsport. Doet lekker veel voor je zelfvertrouwen, nog mijn innige dank daarvoor juffen en meesters.

Remko is wel sportief, maar heeft er de tijd niet voor en de energie niet en misschien ook wel niet de interesse. Af en toe krijgt hij een opleving en gaat ie rennen.  Maar daar verlies je geen kilo’s mee hoor. Ik ben geen autorijder dus doe alles met het fietsje of lopend, maar ook dat zet geen zoden aan de dijk. Een tijdje was ik fanatiek met een app op mijn telefoon, waarbij het hoofddoel was om 10.000 stapjes per dag te zetten. Leuk, maar niet doeltreffend. Afgelopen januari besloten om voor de tweede keer in mijn leven een maand geen alcohol tot me te nemen en zo min mogelijk suiker. Dat helpt. Maar een maand is natuurlijk niet een heel leven. En met de verhuizing naar de toren keek ik toch nog eens naar die veel te krappe broek. Zal ik ‘m wegdoen? Wanneer ga je hier ooit nog inpassen, dan moet er wel een wonder gebeuren.

Er gebeurde een wonder. Kilo’s zijn we kwijt. We kunnen zelfs gewoon weer koekjes eten en chocola, zonder aan te komen. Bij Remko zal het ook wel geholpen hebben dat ie niet meer achter een bureau zit en veel buiten werkt. Maar die 83 treden in huis mensen, dat doet veel voor ons. Gaatjes moesten er bijgemaakt worden in onze riemen.  In zo’n toren moet je goed nadenken voordat je naar beneden gaat. Ben ik niks vergeten? Natuurlijk ben je wel wat vergeten en hopsa,  je hebt weer een fullbody work-out te pakken. Ik doe af en toe rek en strekoefeningen, omdat mijn achillespezen het wat heftig vinden allemaal. Maar die te krappe broek, die heb ik nog en zit als gegoten. Bijna wat losjes zelfs.

Dus mocht je ooit in een gekke bui een fitnessapparaat willen aanschaffen. Kan ik u van harte de ‘stairclimber’ aanbevelen.

Stairclimber

Magie

Elke keer als ik aan kom fietsen moet ik hardop grinniken. Daar staat ie dan, de toren, daar wonen wij. Het leven kan rare wendingen nemen, daar was ik al van op de hoogte, maar dit had ik niet kunnen bevroeden. Het is een droom en ik vind het zo geinig dat iedereen zo realistisch aanwezig is in die droom.

Twee jaar lang struinde ik Funda af naar een huis. ’t Liefst een beetje ruim, niet te nieuw, tuin optioneel. Mocht een beetje apart zijn. Remko was iets minder fanatiek met zoeken. En als hij ging zoeken, leek het niet direct aan te sluiten met mijn wensen. We kwamen erachter dat we zochten naar een soort huis waarin we waren opgegroeid, maar die huizen verschillen nogal van elkaar. Remko’s thuisbasis was een jaren 70 woning in een kindvriendelijke wijk in Boxmeer. De mijne een oud pand midden in Leiden, boven een winkel, naast de Hema. Zie daar maar eens een match mee te maken. Op een dag nadat ik mijn lief weer eens achter de vodden aan had gezeten dat hij ook weleens mocht zoeken, kwam hij met de watertoren aan. Hoe verzin je zoiets? Mijn eerste reactie was: ‘Superleuk, maar niet echt praktisch en ruim is het ook al niet, maar kijken kan altijd.’

En kijken gingen we. Een dag voordat Remko voor zijn werk naar Colombia vertrok togen we naar Zaltbommel. Ooit waren we wel in Bommel geweest, in de tijd dat we nog in Den Bosch woonden, zo’n pak ‘m beet 15 geleden. Dat was ter gelegenheid van Bommelpop. Nooit ben ik het optreden van DJ’s Wipneus en Pim vergeten. Dit briljante duo deelde snoep uit tijdens shows, zo ook hier en ze hadden een heuse luchtgitaarwedstrijd georganiseerd. Er won een man die zilveren laarsjes droeg, een zeer terechte winnaar zeg ik erbij. Zelf ben ik een fervent luchtgitaarspeler, maar nimmer zal ik het niveau halen van die man. Die gast kon spelen hoor hé. Ja goed volk daar in Bommel, dat had ik toen al kunnen weten.

Maar goed, terug naar onze bezichtiging. Een druilerige dag in de herfst, eigenlijk van dat onoverkomelijke weer, u weet wel. De makelaar zal wel even gebaald hebben die ochtend. De bomen waren echter laat met blad verliezen, derhalve was het landschap nog eventjes een partijtje prachtig aan het wezen. Toen we alles hadden gezien, vroeg Remko wat ik ervan vond. Ik zei dat ik vlinders in mijn buik had.  Het was voor het eerst sinds tijden dat onze harten sneller begonnen te kloppen. Wij vinden onszelf niet altijd even enthousiast, maar die dag waren we het. We hadden gelijk het gevoel dat we moesten bieden, echter met een reis naar Colombia voor de boeg doe je dat ook niet één, twee, drie. We moesten het eerst maar even laten bezinken. Er waren ook nog wel wat mitsen en maren.

Net op het moment dat we dan toch echt besloten hadden een bod uit brengen, stond de toren onder bod van iemand anders. Ja maar ho! We waren er echt een beetje vervelend van. Zaten we daar in bloedheet Cartagena, te balen van een watertoren in Gelderland die aan onze neuzen voorbij leek te gaan. Remko riep: ‘Jij wilde het toch niet, dus jij vindt het vast niet erg’, ik riep terug: ‘Jawel man, ik was al zo ver in mijn fantasieën dat ik al een watertoren op mijn arm getatoeëerd had staan.’

Welke trukendozen moet je op zo’n moment uit de kast halen? Nu komt het hoor. Het verhaal waarbij vrienden en bekenden met hun ogen beginnen te rollen, omdat ze het al te vaak gehoord hebben. Ach het is een mooi verhaal en die zijn het waard om honderd keer te horen, toch? En dit is echt de laatste keer, ik beloof het. Ik zal proberen het kort te houden.

Mijn oudste broer is zelfbenoemd sjamaan. Hij tracht problemen op te lossen met bepaalde rituelen. Ik dacht: ‘Dat kan ik ook, ik ben tenslotte z’n zusje.’ Zo gezegd, zo gedaan. Ik schilderde de watertoren, Remko kwam thuis van zijn werk, ik liet zien wat ik gemaakt had en zei erbij: ‘Dit is een magische tekening, je zal zien dat het bod eraf gaat, die toren is van ons.’ De volgende dag kregen we bericht dat de verkoop niet doorging en wij konden gaan bieden. De rest is geschiedenis. Blij dat ik toch nog heb kunnen helpen. Want twee jaar zoeken naar een huis en dat je eega dan na drie keer surfen op het internet met de juiste woning komt, is ook een beetje zuur. Het enige wat ik nog zou kunnen bereiken na die vruchteloze speurtocht, is makelaar worden. Een tijd lang kon je me namelijk lukraak een huis aanwijzen en ik kon je de waarde vertellen.

En verder is de conclusie van het verhaal natuurlijk en ik quote even mijn broer: ‘Er is overal magie, maar je moet het wel kunnen zien.’

 

Jaaa Remkoos dat had ook gekund
Jaaa Remkoos dat had ook gekund

Holanda

‘Hoe bevalt het om weer in Nederland te wonen?’ vroeg een kennis me op facebook. Nu wonen we al een poosje weer in ons vaderland, zo’n jaar of twee, maar echt in een eigen huis was dat niet. Op het moment is dat wel het geval, al kunnen we beter spreken van een eigen watertoren en dat is weer een geheel nieuwe ervaring kan ik u vertellen. Maar daarover later meer.

Nederland. Als je een tijdje weg bent geweest, kijk je er toch met andere ogen naar dan voorheen. De supermarkten blijven een dingetje. De ongelooflijke overvloed die er is, over het algemeen word ik daar heel blij van. Maar bij tijd en wijle krijg ik ook enorme keuzestress als het gaat om bijvoorbeeld een simpele pot jam. De Albert Hein bood me laatst ook nog een tweede aan voor de halve prijs, combineren was mogelijk. Ik wist al niet welke ik moest kiezen en nu moest ik er nog één meenemen. Na vijf lange minuten besloot ik om voor de biologische aardbeienjam te gaan en die andere maar te laten schieten. Ik ben namelijk helemaal niet zo dol op jam.

Verder die snelheid bij de kassa, man ze hebben hier er goed de vaart in hoor. Hopperdehop. Gaat het te langzaam, komt er een kassa bij. Voordat je met je ogen hebt geknipperd, is alles al langsgekomen en kan je betalen. En je boodschappen liggen daar de dan voor het apegapen omdat er niemand is die met een slakkengang je spullen in 100 kleine plastic zakjes doet. Dat zou ook een dure aangelegenheid worden, omdat je tegenwoordig, geheel terecht, moet betalen voor je plastic zakjes.

Als ik ergens lyrisch van wordt dan zijn het fietspaden in Nederland, het is er ook zo rijk mee bedeeld. En is er geen fietspad, dan houden automobilisten toch rekening met je. Want in Nederland fietsen autobestuurders zelf ook nog wel eens, in het weekend bijvoorbeeld of ze kennen het nog van vroeger ofzo. Het leuke is dat fietsers op hun beurt dan weer nergens respect voor hebben. Bij een zebrapad hoop ik toch zeker dat de auto’s voor me zullen stoppen, maar als voetganger laat je een fietser voorbij sjezen, een fietser stopt niet voor een voetganger, want fietsers zijn de baas. En dat is mooi.

Laatst fietste ik naar mijn zus in Tiel. Toen voelde ik me ook een baas en de koning te rijk. Het Nederlandse landschap lag er allemachtig prachtig bij. Zomaar om de hoek! Schitterende wolkenvelden, gewone velden en kleine boerengehuchtjes met nette aangeharkte tuintjes. Alles zo mooi bijgehouden. Te ordelijk soms, de controlezucht komt je tegemoet, maar ach, stiekem hou ik ervan. Als het echt volop lente is moet het helemaal paradijselijk zijn. De wisseling van de seizoenen in ons schone kikkerlandje is ook een wonderlijk fenomeen. Ja hier vallen de blaadjes echt wel van de bomen, tot het allerlaatste blaadje gevallen is en kan het zo depressievig regenachtig grijs grauwig zijn. Zo onoverkomelijk kloteweer. Kon ik in Zuid-Amerika net zo goed neerslachtig zijn, heb je onder een Hollandse hemel soms het gevoel dat het nooit meer beter wordt. Dat het gewoon niet goed komt, in tegenstelling tot wat iedereen zegt. Maar beter wordt het natuurlijk wel. Want er komt een lente aan. En die is van de frissigste frissigheid en het groenste groen. En elk zonnestraaltje wordt geabsorbeerd. En het blijft langer licht! Weet je hoe tof dat is? Waanzinnig tof. Ik kan haast niet wachten, zeker niet nu, in onze nieuwe stulp.

Dat ik jarenlang gedacht heb dat alléén alles in de nieuwe wereld ellenlang op zich liet wachten en dat in Nederland de boel tenminste goed geregeld is, daar kom ik van terug. Internet aangevraagd en na drie weken(!) op 7 maart zou het worden aangesloten. Nu van de KPN gehoord dat het waarschijnlijk 30 maart wordt. Euh pardon? In het kleinste gat in Brazilië was het nog sneller geregeld dan hier. Maar we kregen een noodpakket, hoera. Eentje waarvan de dongel niet werkte op onze computer en de bijgeleverde kabel voor de digitenne niet paste op onze tv.

En dan denk ik aan de spreuk die in ‘s-Hertogenbosch bij het station hangt: ‘Al reizend ervaart men het leven vreemder, overal anders en overal eender’.