‘Waar ga je straks naartoe?’ vraagt ze. ‘Naar Zaltbommel, mama, naar ons torentje.’ ‘Oh ja, leuke mensen hè in Zaltbommel?’ ‘Ja mam, leuke mensen.’ `Wist je dat papa’s moeder daar vroeger weleens kwam om kleding voor de mensen in Hongarije op te halen?’ ‘Ja mam, bij de gezusters Kwekel’, ‘Dat je dat weet, of had ik dat al eens verteld?’ Mama kan het op een ochtend wel een keer of vijf vertellen. ‘Misschien leven ze nog wel, de gezusters Kwekel’, ‘Dat denk ik niet mam.’
Laatst belde ik moeders. ‘U bent jarig aanstaande zaterdag.’ ‘Aanstaande zaterdag? Weet je dat zeker? Echt aanstaande zaterdag?’ ‘Ja, echt aanstaande zaterdag.’ ‘Hè getver!’ ‘U hoeft niks te doen, we komen allemaal en nemen iets lekkers mee en als het mooi weer is gaan we naar buiten om te picknicken.’ En zo geschiedde.
De dinsdag daarop ben ik weer op bezoek: ‘Het was leuk hè afgelopen zaterdag?’ Mama kijkt wat glazig en papa beaamt vrolijk dat het inderdaad heel gezellig was. Het begint ineens weer te dagen bij mams: ‘Ja, het was super, jammer dat je er niet was!’ Ik moet lachen, maar tegelijkertijd voel ik iets steken van binnen.
Hoe vaak ze vroeger riep over sommige mensen: ‘Och over die en die, ik zou er een boek over kunnen schrijven!’ En nu denk ik het, over haar. ‘Weet u nog mam, dat ik vroeger op uw schoot zat in de kerk en uw handen bestudeerde?’ ‘Ja, dat weet ik nog, dat was een fijn gevoel, wat dacht jij toen?’ ‘Ik weet het niet, ik vond het interessant en nu als ik naar mijn eigen handen kijk, zie ik dezelfde handen.’ De intimiteit tussen ouder en kind verdwijnt zachtjes aan. Ineens zit je niet meer bij je papa of mama op schoot. Ik weet nog dat ik er van baalde dat ze me op een gegeven moment niet meer naar bed brachten. Mama kwam me nog weleens een kus geven en liet dan steevast een wind: ‘Kan je nog eens aan me denken´, zei ze dan lachend. Haar humor is ze nog niet kwijt gelukkig en ik kan niet zeggen dat ze chagrijnig overkomt. Maar echt weten doe ik het niet. ‘Had jij dat als kind ook al, dat je je altijd overal zorgen over maakte?’, vraagt ze ineens aan mijn vader. ‘Nee, ik geloof het niet’ antwoordt papa. ‘Ik wel’ zegt zij, ‘ik ook’, zeg ik.
Er zitten wat ongewenste haren op haar kin, ze heeft het zelf niet meer door, ze ziet het niet. Ik haal ze er uit met een pincetje. Onze gezichten zijn heel dicht bij elkaar. Ze geniet ervan, ik zie het aan haar. De korte pijntjes van het trekken met het pincet doen er niet toe. ‘Dat u dat nog mag meemaken op uw leeftijd, een klein baardje!’ zeg ik. Ze lacht hard.
Twee keer zijn ze bij de watertoren geweest, papa zelfs helemaal boven. Mama loopt slecht, dus een beklimming zit er zeker niet meer in. Tegen anderen heeft ze het wel over die dochter die in een watertoren woont. Ze heeft me weleens gevraagd: ‘Die watertoren, zit daar ook iets van een tuintje bij?’ ‘Nee ma, we hebben het er lekker geasfalteerd, het is nu een klein parkeerterreintje.’ Lomp van mij ik weet het, ik schaam me soms een beetje. Maar geloof me als ik zeg dat de appel bepaald niet ver van de boom gevallen is.
Soms heb ik een hele lijst van bezoekjes die ik nog af ga leggen als ik bij mijn ouders ben geweest. Dan wordt het wat vermoeiend om steeds die hele lijst op te noemen als ze vraagt waar ik straks naartoe ga. Als ik dan bij een vriendin op visite ben zeg ik: ‘Je krijgt vijf keer de groeten van mijn moeder.’ Ik moet leren om korte antwoorden te geven.
‘Waar ga je straks naartoe?’ ‘Naar Zaltbommel, mama, naar ons torentje.’ ‘Oh ja, leuke mensen hè in Zaltbommel?’ ‘ Ja mam, leuke mensen.