Spullen

Toen we uit ’s-Hertogenbosch vertrokken zo’n pak ‘m beet 10 jaar geleden om naar verre oorden te trekken, moesten we van onze spullen af en bewaarden we alleen belangrijke dingen. Het was een bevrijding om van al je shit af te zijn en nog maar 9 m³ aan spullen over te hebben. Vanaf dat moment namen we ons voor om bij elke nieuwe aankoop te bedenken: ‘Hebben we dit echt nodig?’ Ook wilde ik het liefst altijd een bemeubeld appartement, zodat we geen meubels mee zouden moeten sjouwen van hot naar her. Het liep anders.

In Brazilië begon het. We kregen daar een groot Pipi Langkoushuis tot onze beschikking met spuug maar dan ook spuuglelijke meubels erin. Van de projectleider aldaar mochten we nieuwe meubels kopen. Omdat het zo’n grote ruimte was kochten we een grote eettafel met zes stoelen en vier banken. Daarna kwamen er nog drie projecten en al die keren zijn de meubels mee verhuisd. De laatste keer mee naar Nederland. En niet alleen meubels, ook andere nuttige spullen. Elke verhuizing maakte ik een schifting en ik dacht serieus dat ik ‘on top of things ’ was. Ik zou mezelf nog geen opruimgoeroe willen noemen, maar heus krankzinnig veel troep hadden we niet…

Wat een desillusie. Inmiddels hebben we de berging in Den Bosch ook leeggehaald. Er zaten inderdaad belangrijke dingen in, vooral herinneringen. Maar ook rommeltjes waarvan ik nu denk: ‘Ik heb het nooit gemist en wat moet ik er nu eigenlijk mee?’ Echter is de toren natuurlijk langzaam dicht aan het slibben en weet ik niet waar ik de overgebleven spullen in vredesnaam moet laten. Het voelt als de tuin. Heb je alles net een beetje redelijk onder controle, komt er een stormpje en is het weer een puinhoop. Of gewoon geleidelijk aan, dat alle paadjes onbegaanbaar zijn, ja spullen zijn als onkruid. Het gaat overal tussenzitten, je haalt het weg, maar achter je groeit het alweer opnieuw.

Mijn moeder is de lulligste niet als het gaat om weggooien. Die heeft het tot een kunst verheven, knap hoor, maar soms ook wel even slikken. Iets om in de gaten te houden in ieder geval. Vorige week was ik bij mijn ouders op de koffie. Het gesprek ging van onze tuin naar het programma ‘Maartens moestuin’ en vandaar hadden we het over Maarten ’t Hart. Een schrijver die ik bewonder. ‘Och’ zegt mijn moeder, ‘daar heb ik laatst een boek van weggemieterd.’ ‘Euh Mam, dat had ik u gegeven voor uw verjaardag…’ ‘Oh was dat van jou? Dat was ik vergeten.’ Het was niet echt een punt, want de eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat ik het ook niks vond en doorgaf aan mijn moeder om te checken hoe het stond met haar kritische vermogen. Nu, daar was dus helemaal niks mis mee. ‘Ja’, zegt mijn vader, ‘ik had zo’n monsterlijk boek gekregen van Herman Finkers, allemaal godslasterlijke grappen, verschrikkelijk, dat boek heb ik ook weggegooid.’ ‘Ja maar Pap, wat zijn jullie aan het doen?’ roep ik, ‘die boeken zijn duur hoor, jullie hebben gewoon even 40 euro aan boeken weggedaan. Die boeken kan je verkopen, er is altijd wel iemand anders die wel op godslasterlijke praat zit te wachten.’ Ze halen hun schouders op. En terecht, het zijn maar spullen.

Voordeel van de toren is dat ik mijn aloude angst voor inbrekers kwijt ben. Knappe Harry die bij ons boven onze flat screen tv komt halen. Dan zeg ik: ‘Chapeau jongen, wil je er nog een kadopapiertje omheen, heb ik ook nog wel ergens liggen.’ En verder valt er niet veel te halen, want alle troepjes, die zullen ze wel niet meenemen, was dat maar waar.

Onze meubels krijgen we niet eens naar boven. Binnenkort maar eens kijken of we niet één bank uit elkaar kunnen halen om daarna weer in elkaar te zetten. Als het niet lukt en dat ding voor eeuwig kapot is, is er nog geen man overboord. Het zijn maar spullen en we hebben er genoeg van.